KIJKEN, KIJKEN, KIJKEN! Als de winden slaan en in de luchten zwellen, drijven al de wolken langzaam achteraan; over hunne spâan zich al de boeren hellen, kijken, kijken, kijken, als de winden slaan! Vliegen spreeuwen op en gaan ze, niet te tellen, zitten in den eenen of den andren top; heffend hunnen kop, zich al de boeren hellen, kijken, kijken, kijken, vliegen spreeuwen op! Komt een rijtuig af, en rinkelt het zijn bellen, 't peerdeken dat dribbelt in een lichten draf; strakjes even straf zich al de boeren hellen kijken, kijken, kijken, komt een rijtuig af. Doch wat zou ik voort en verderal vertellen? Al die 't willen hooren, hebben 't al gehoord: Want, bij ieder woord, zich al de boeren hellen, kijken, kijken, kijken, om mijn lied gestoord. 21 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p. 89 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.